penningen

plaquettes

standbeelden

borstbeelden

tekeningen

dierplastieken

decoraties

keramiek

monumenten

publicaties

fotoalbum

overig
publicaties:

 

literatuurlijst:
  - biografie

  - boeken
  - periodieken

  - catalogi

 

A.G.

H. de Boer

Ron Dirven

C. Hendriks

Roeland van Ruyven

C. Veth

B.W. Wagenaar

 

Art Deco magazine

Beeldenaar

De Delver

Elsevier

Muntkoerier

Kroniek van kunst en kultuur

het Landhuis

Rijksportaal

 

BNDeStem

Het Centrum

De NRC

Rotterdams Nieuwsblad

De Tijd

Het Vaderland


 

Ron Dirven

 

Uit : Breda’s Museum, 1997, 2

(in het originele artikel zijn de foto’s opgenomen van het staartmeesje (dierplastieken) en een foto uit “Het Leven” (publicaties 1919) )

Een bronzen staartmeesje van Gra Rueb

'Tserrt', 'sit', 'tititik'. Volgens de gids voor Nederlandse vogelkijkers 'Zien is kennen!' klinkt zo het staartmeesje. Dit vogeltje - in de volksmond ook wel pijlstaartje, ossenkneu, ijsbeer of doodshoofdje genoemd - is een van de typisch Hollandse vogelsoorten die de in Breda geboren beeldhouwster Gra Rueb eind jaren dertig uitbeeldde. Ze vervaardigde toen een hele serie van dergelijke bronzen plastiekjes.

Tot dusver bestaat er slechts één overzichtswerk gewijd aan Gra Rueb. Het is een monografie geschreven door Cornelis Veth in 1945 ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag en uitgegeven in een oplage van duizend genummerde exemplaren. Veth schreef dat de dierfiguren en vooral de bronzen vogeltjes tot Rueb's beste werk behoorden. Breda's Museum kocht onlangs dit staartmeesje aan.

Huiskamerplastiek Tijdens het interbellum raakten kleine plastieken in Nederland erg in de mode. Veel kunstenaars produceerden in eigen ateliers beeldjes, lieten deze door bronsgieterijen in kleine oplage uitvoeren of leverden ontwerpen aan aardewerkfabrieken. De plateelbakkerij Zuid-Holland te Gouda bijvoorbeeld vervaardigde in grote oplage beeldjes naar ontwerp van kunstenaars, zoals Chris van der Hoef, Bernard Richters en Jan Schonk. Hierbij waren veel dierfiguren, vaak vogels. De beeldjes werden met behulp van mallen in gietklei gegoten en meestal werden ze uitgevoerd in roomwit geglazuurd aardewerk. Voor de plateelbakkerij RAM te Arnhem leverde Hendrik Jansen van Galen een serie ontwerpen voor dierfiguurtjes. Andere kunstenaars zochten samenwerking met zelfstandig gevestigde pottenbakkers. Chris Lanooij heeft bijvoorbeeld veel vogels van de beeldhouwer Johan Altorf uitgevoerd. De ceramist Willem Brouwer gebruikte dierfiguren als plastische decoratie van vazen en kannen.

Dit lijstje namen van ontwerpers, uitvoerders en fabrieken is verre van compleet. In de jaren '20 en '30 was de productie van dierplastiekjes enorm. Ze vonden gretig aftrek, in tegenstelling tot veel andere (fabrieks)producten ontworpen door kunstenaars. Het was een van de weinige geslaagde pogingen om kunst in de huiskamer van de gewone man te brengen. Nog altijd sieren dierplastiekjes de vensterbanken en tv-meubels in menige woning, al komen ze nu meestal van de Bijenkorf of Blokker en is kunstzinnig ontwerp ver te zoeken. De eertijdse exemplaren die dat duidelijk wel bezitten, zijn tegenwoordig een gewild verzamelobject.

Animaliers De populariteit van het dierplastiek vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw in de ons omringende landen bij de zogenaamde 'animaliers'. De Franse kunstenaar Antoine-Louis Barye (1795-1875) was een van de bekendsten. Tijdens de eerste helft van de 19e eeuw ontstonden de stadsdierentuinen en dit werden geheel nieuwe werkterreinen voor kunstenaars. Hierdoor kwamen levende voorbeelden van exotische dieren voorhanden. De animaliers hadden een voorkeur voor de uitbeelding van wilde dieren in actie, panters, roofvogels, slangen en krokodillen in het heetst van de strijd. De uitbeeldingen waren dynamisch, realistisch en aanvankelijk nog redelijk fors van afmetingen.

De enige Hollandse animalier in de vorige eeuw was Henri Teixeira de Mattos (1856-1908). Een aantal van zijn ontwerpen werden uitgevoerd door de Purmerendse plateelfabriek Haga. Zijn neef, Joseph Mendes da Costa (1863-1939), wordt algemeen beschouwd als de pionier van de Nederlandse dierplastiek. Hij schiep de basis voor een beeldhouwkunst met een duidelijk Hollands karakter. Hij streefde niet het exuberante van de animaliers na, maar zocht een ingetogen manier om zijn dierfiguren uit te beelden. Hij vond dit in een meer statische en monumentale benadering. Evenals in zijn beeldhouwwerk toegepast aan gebouwen, gebruikte hij in de kleine plastiekjes een vlak-ornamentale stilering. Waren de animaliers vooral geïnteresseerd in het wilde en dierlijke, Mendes dichtte het dier menselijke karaktertrekken en emoties toe. Niet voor niets was zijn favoriete figuur de aap. Zijn vaak uiterst kleine beeldjes voerde hij meestal uit in grès-aardewerk.

De Hollandse natuur De invloed van Mendes da Costa is in Nederland bijzonder groot geweest. Veel beeldhouwers na hem vervaardigden dierplastieken in een vergelijkbare stijl. Zo ook Gra Rueb. Zij maakte vogels, katten, honden, herten, paarden, vissen, apen en kikkers. Ze werkte in diverse materialen zoals hout, brons, steen, cement en ceramiek, en maakte zowel grote als kleine formaten.

Rueb's bronzen vogelplastiekjes zijn klein van formaat. Het staartmeesje meet tot het puntje van de staart slechts 11 cm. Het is bedoeld om van dichtbij te bezien en nodigt uit het in de hand te nemen en te voelen hoe fijn en zorgvuldig het is gemodelleerd.

Meer dan Mendes en veel van haar tijdgenoten is Rueb steeds heel dicht bij de natuur gebleven. Wel heeft ze getracht deze te vereenvoudigen door beperking van details. Ze streefde na het karakter van een diersoort in essentie weer te geven. De melancholie die Mendes da Costa in zijn aapjes legde, is in haar werk niet terug te vinden. Haar dierfiguren zijn lichtvoetig en humoristisch. Kwetterende mussen, parkieten die met elkaar flikvlooien, een jonge koekoek met opengesperde bek. De vogeltjes van Rueb nemen een eigen plaats in tussen de vogelplastieken uit het interbellum. De vogels van Chris van der Hoef, Johan Altorf, Georg Graff, Samuel Klinkenberg en veel anderen zijn niet alleen gestileerder, maar missen vooral ook de levendigheid van Rueb's huis-tuin-en-keuken vogeltjes. Deze kunstenaars richtten zich sterker op de vorm van het dier en kozen daarom bewust vaker voor uitzonderlijke vogelsoorten, zoals de kakatoe, de ara en de uil. In navolging van de 19e eeuwse animaliers bezochten zij regelmatig de dierentuin Artis om exotische vogels te bestuderen. Rueb hoefde voor inspiratie niet naar Artis. Haar mussen, meesjes, eenden, parelhoenders en koekoeken kwamen gewoon voor in de Hollandse natuur. Als ze al naar een dierentuin ging dan was het eerder een hertenkamp of een kinderboerderij. Ze maakte bijvoorbeeld voor het hoenderpark te Nunspeet een reliëf in kalksteen van kippen op stok. Niet voor niets schreef Veth dat Theo van Hoytema haar werk gewaardeerd zou hebben. Deze graficus, bekend om zijn geïllustreerde kalenders uit het begin van de eeuw, had ook een uitgesproken voorliefde voor de vaderlandse fauna.

Van Rueb's Hollandse nuchtere mentaliteit getuigt de omschrijving die ze van haarzelf gaf, opgetekend door Veth: 'niet de kunstenares van den Droom, maar de mensch van de Daad, de arbeidster'.

Ron Dirven

 

Portret

Mej. Gra Rueb (1885-1972) werd geboren te Breda als dochter van de rijke industrieel J.G. Rueb, directeur van de Machinefabriek Breda, v/h Backer & Rueb. Ze is nooit getrouwd geweest en heeft haar leven lang gewijd aan haar kunst. In haar kringen was het niet ongebruikelijk dat vrouwen zich artistiek ontplooiden. Het was echter nog uitzonderlijk dat een vrouw koos voor het beoefenen van de beeldhouwkunst. Schilderkunst en handwerk werd veel meer als vrouwelijk gezien, terwijl de zware arbeid van het beeldhouwen geassocieerd werd met het mannelijke. Toch waren er in haar tijd al behoorlijk wat beeldhouwsters. Louise Beyerman, Georgine Schwartze en Thérèse van Hall bijvoorbeeld. De kwaliteit van het werk van deze beeldhouwsters was hoog, hoewel de waardering wel achterbleef -en nog steeds blijft- bij die voor het werk van hun mannelijke collega's.

Rueb's financiële achtergrond stelde haar in staat privé-lessen te volgen bij gerenommeerde kunstenaars. In 1911 ging zij naar Den Haag om les te nemen bij Toon Dupuis. Vier jaar later vertrok ze naar Parijs, waar ze studeerde bij Antoine Bourdelle, een leerling van August Rodin. Na haar terugkeer in Nederland vestigde ze zich voorgoed in Den Haag. Hier werkte ze aan een succesvolle carrière Ze maakte bijvoorbeeld het Van Tuyll-monument voor het Olympisch Stadion te Amsterdam in 1928 en verschillende reliëfs voor gebouwen in Den Haag, Goes en Indonesië. Op tentoonstellingen kreeg ze diverse onderscheidingen en werk van haar werd al vroeg aangekocht door belangrijke musea in Nederland. Het Gemeentemuseum in Den Haag kocht in 1939 al een aantal van haar bronzen dierplastieken.

Rueb's relatie met Breda is altijd blijven bestaan. Via oude contacten verwierf ze opdrachten voor een borstbeeld en een monument ter nagedachtenis van de parlementariër Mr. Meinard Tydeman jr., een plaquette van Dr. Cartier van Dissel en een beeld van De Turfschipper. Ze nam ook af en toe deel aan exposities in Breda. Juffrouw Houwing -in het verleden als conservator lange tijd de dragende kracht van ons museum- verzocht in 1934 voor een tentoonstelling van grafisch werk van Arti et Amicitiae-leden in Breda speciaal om werk van haar aan de inzending toe te voegen.

 

 

naar boven