penningen

plaquettes

standbeelden

borstbeelden

tekeningen

dierplastieken

decoraties

keramiek

monumenten

publicaties

fotoalbum

overig
publicaties:

 

literatuurlijst:
  - biografie

  - boeken
  - periodieken

  - catalogi

 

A.G.

H. de Boer

Ron Dirven

C. Hendriks

Roeland van Ruyven

C. Veth

B.W. Wagenaar

 

Art Deco magazine

Beeldenaar

De Delver

Elsevier

Muntkoerier

Kroniek van kunst en kultuur

het Landhuis

Rijksportaal

 

BNDeStem

Het Centrum

De NRC

Rotterdams Nieuwsblad

De Tijd

Het Vaderland


 

C. Hendriks

 

Uit het Vrije Volk van 15 december 1967

(in het originele artikel zijn de foto’s opgenomen van het borstbeeld van Wang Koan Ky (de Chineesche gezant), een tekening van huizen aan het water en de dierplastieken: de jonge koekoek, edelhert groot en twee aapjes. Daarnaast is er een leuke foto van tante geplaatst, maar daarvan is de kwaliteit in mijn kopie te slecht om te tonen)

Gra Rueb (82): Wat heb ik veel gewerkt

‘Godgod, wat heb ik veel gewerkt,’ Gra Rueb zegt het uit de grond van haar hart, als ze terugdenkt aan alle beelden, penningen, plaquettes en tekeningen die ze in haar leven heeft gemaakt. Ze is nu 82. Dat ze zeven jaar geleden met haar werk moest ophouden, vond uitsluitend zijn oorzaak in een lichamelijk ongerief: haar benen willen haar niet meer lang achtereen dragen. Energie en fantasie daarentegen heeft ze nog in overvloed. In haar fraaie, tegenover het Vredespaleis gelegen flat resideert ze: een indrukwekkende oude dame met wit haar, een boeiend gezicht vol rimpels en een zeer attente blik.

Van haar eigen werk heeft ze niet veel meer in huis: in een vensterbank twee bronzen, aapjes en een rijtje mussen, verder een houten beeldje van de hond die haar jaren dierbaar is geweest. ‘Nee, verder heb ik niks meer in m'n bezit, ik kan het in deze flat toch niet kwijt? Toen ik hier kwam wonen, heb ik nog het een en ander weggegeven, zoals een bronzen beertje - dat is naar een inrichting voor beademingspatiënten in Scheveningen gegaan. - Ik vind het niet erg zo weinig over te hebben, ik heb mij nooit sterk aan mijn werk gehecht. Ik vond het heerlijk het te maken. Als het eenmaal klaar was, zakte de belangstelling uit mij weg.’
Dat was misschien maar goed ook, want in haar produktieve tijd was de belangstelling voor haar werk groot. Wat ze ’vrij’ maakte, vond doorgaans snel een koper, en de dingen die ze in opdracht maakte, verdwenen uiteraard zodra ze voltooid waren.
Ze heeft véél opdrachten gehad. Op tientallen plaatsen in ons land en daarbuiten is werk van haar hand te vinden. Beeldhouwwerk van haar aan boord van grote passagiersschepen als de Oranje en de Willem Ruys heeft tientallen malen een reis om de wereld gemaakt, en zelfs in Indonesische steden als Bandoeng en Soerabaja is zij met bronzen vertegenwoordigd.

Haar eerste grote opdracht kwam uit de Oost: in 1917 maakte zij een beeld van de toen vermaarde aalmoezenier Verbraak in Bandoeng.
Hoe snel haar roem zich verspreidde, blijkt uit het feit dat zij al twee jaar later van de gemeente Rotterdam opdracht, kreeg tot het vervaardigen van marmeren beelden van koningin Wilhelmina en prins Hendrik voor het stadhuis van die stad.
‘Vier leden van het vorstenhuis heb ik mogen portretteren,' vertelt Gra Rueb nu met trots. 'Alle vier hebben ze voor me geposeerd: koningin Wilhelmina, prins Hendrik, koningin-moeder Emma en prinses Juliana. De stoelen waarop de eerste twee hebben gezeten, heb ik nog.' Ze wijst op twee statige zetels, een bekleed met bruin leer, de ander met gobelin. Ik vond het prettig met hen te praten terwijl ik bezig was, dan konden ze ook niet inslapen. Vóór ik met de klei begon te werken, bekeek ik het hoofd dat ik moest portretteren, van zes kanten -daarna kon ik aan het werk. Flatteren deed ik niet. ik gaf de mensen weer zoals ze waren. GeIukkig heeft nooit iemand zich beklaagd dat hij zich lelijk vond.’
Een heel enkele keer moest ze de praalzucht van haar model voorzichtig afremmen. Dat was bijvoorbeeld toen ze een gezant moest portretteren. De man verscheen dermate behangen met ridderorden, cocardes en linten, dat zijn torso er geheel achter schuil ging. “De medailles zaten bijna tot op z’n rug,’ zegt Gra Rueb, glimlachend bij de herinnering. ‘Ik heb hem toen voorgesteld alleen een paar van de belangrijkste te laten zitten, en de rest op te bergen. Daar stemde hij in toe.’

Gra Rueb had twee specialiteiten: dieren en portretten. De laatste bezorgde haar tientallen opdrachten. De dieren maakte ze zomaar, voor haar plezier. Ze had er veel belangstelling voor, niet alleen voor de exotische wezens als de apen, buffels en kameleons die ze in Artis vond, maar ook voor een lome poes of een rijtje kwetterende mussen op een dakrand. Het waren doorgaans kleine bronzen beeldjes, die grif een koper vonden. In het plantsoentje aan de Johan de Wittlaan staat sinds jaar en dag haar majestueuze hert. In de tuin van het Gemeentemuseum een enorme stenen kikker.

Tot het bezit van het museum behoort onder meer een bronzen kat, die zich, één achterpoot recht omhoog, aandachtig zit te wassen. Om zijn gladde, gemakkelijk herkenbare vormen werd dit beeldje enige tijd geleden gekozen voor de eerste tentoonstelling voor blinden in het museum.

Gra Rueb was indertijd een der eerste vrouwelijke beeldhouwers in ons land. Ze werd hier en daar wenkbrouwenfronsend bekeken, want was al dat hakken, snijden en kerven geen veel te zwaar werk voor een vrouw? ‘Nu ja, het echt zware werk heb ik nooit zelf gedaan. Ik maakte mijn beelden altijd in klei en liet dat dan of gieten in brons, of, punteren en hakken in marmer. Snijden in hout –keihard eikenhout – heb ik wel zelf gedaan.’ Haar, bronzen beelden kenmerken zich door een speciaal zwart patin, dat van de Japanners is afgekeken.

Een academie heeft ze nimmer bezocht. ‘Ik begon al jong in Breda, waar ik ben geboren en opgegroeid, met tekenen en boetseren. Op zolder had ik een ateliertje ingericht, en ik herinner me nog goed dat mijn vader daar eens verscheen. Ik dacht dat hij nieuwsgierig was naar mijn kunstzinnig werk, maar hij kwam me een uitbrander geven omdat ik naaktfiguren tekende. Iemand had hem dat verteld. Hij vond dat dat niet te pas kwam voor een jong meisje. Later heb ik toch nog veel naakten gemaakt, want ik vind een lichaam nog altijd ongelooflijk mooi en boeiend.'
Ze werd eerst leerling van Toon Dupuis, en kwam later bij Bourdelle in Parijs terecht. Wat ze daarna nog niet wist, leerde ze vanzelf in de praktijk. Ze kwam naar Den Haag, en had hier vele jaren een atelier aan de Abraham Patrasstraat in het Bezuidenhout.
Nu ze zelf niet meer werkt, heeft ze destemeer gelegenheid aandacht te besteden aan het werk van collega's.
‘Kunstenaars als Esser, Bronner, Rädeker, Andriessen, vind ik heel groot. Het zeer moderne werk spreekt mij niet aan, dat heeft niets meer met beeldhouwen te maken. Toch moet ik zeggen, dat zo'n beeld als van André Volten aan de Bezuidenhoutseweg - al die stukken stalen balk - het daar heel goed doet. Een figuratief beeld zou daar gewoon niet passen. Van een man als Henri Moore vind ik zijn vroege vrouwenfiguren erg goed - wat ik indertijd van hem op Sonsbeek heb gezien zal ik nooit, vergeten - maar de beelden die hij nu maakt kan ik niet waarderen. Ik heb altijd gewerkt op licht en donker, maar dat speelt bij de modernen geen enkele rol meer.’
Ze wijst op een beeldje in haar kamer. ‘Dat is van Albert Termote. Ik heb altijd m'n best gedaan regelmatig wat van andere beeldhouwers te kopen - voor mezelf en uit een soort collegiaal plichtsgevoel. Maar u ziet het: er is niet veel ruimte meer.’
C.HENDRIKS

 

 

naar boven